woensdag 5 september 2007

Fellowship of the Ring

Eindelijk snap ik hem. Ik had natuurlijk al vaker gehoord van de vergelijking van de kerk met de Fellowship of the Ring, maar het drong nooit tot me door. Maar gisteren. Ik denk dat het gaatje naar mijn rechterhersenhelft soms te nauw is of af en toe blokkeert. Hoe dan ook: suddenly it hit home.

Kerk is geen trotse toren in het midden van de stad. Het koninkrijk is er nog niet.

Kerk is geen gemeenschap van gelijkgestemden die elkaar liefhebben.

Kerk is een groep mensen, divers, samengebracht door een doel, dat al hun verschillen overstijgt, het gaat om het leven of de dood, op een risicovolle reis, risicovol vanwege gevaren van buiten en binnenuit, waar ieder elkaar nodig te zijn, uiteindelijk omdat de ander er is (dus niet omdat die persoon opeens precies de juiste gave heeft, maar omdat die persoon is, en dus door de Schepper bedoeld is).

Dat is de Fellowship.

Het ene doel verenigt alle rassen van Midden-Aarde.

De leden van het reisgezelschap hebben hun persoonlijke strijd en eigen doelen. Boromir is nog niet overtuigd van het kwaad en de macht van de ring. Boromir, zoon van de regent van Gondor, onmoet Aragorn, de troonopvolger. Frodo voelt zich aangetrokken en afgestoten door de ring.
Gandalf weet: de tijd van zijn ras is voorbij. Gandalf moet vechten tegen Saruman. Goed en kwaad gemengd blijkt kwaad te zijn.

Het is een onwaarschijnlijk gezelschap. De eenling Gandalf reist in een groep. De hobbits zijn nooit buiten de Gouw geweest. Het zijn kinderen. Elf en dwerg leven in onderling wantrouwen en mijden elkaar op zijn best. Boromir, zoon van de regent van Gondor, onmoet Aragorn, de troonopvolger.

Maar wat gebeurt er? De oude Gandalf blijkt spreuken te kennen die niemand meer wist. De hobbits blijken verrassend taai en brengen lucht in het gezelschap. Tegelijkertijd blijven ze vreselijk naïef en brengt hun onwetendheid de groep in gevaar. Elf en dwerg vinden elkaar. Boromir komt tot inzicht maar het kost hem zijn leven.

Het reisgezelschap is tot elkaar veroordeeld.
Hun doel is zoveel groter, dat ze – voor een tijd –
hun onderlinge conflicten,
hun persoonlijke ambities,
hun vooroordelen bevestigd en in stand gehouden door de geschiedenis
moeten laten rusten. Maar onderweg komen alle conflicten waarop het begin van hun queeste al zinspeelt en die vlak voor het vertrek vergeten lijken te zijn, terug en zullen de reis in gevaar brengen.

En ik vraag me af. Weten wij waar we naar toe op weg zijn? Hebben we een gemeenschappelijk doel? Hoe urgent is het doel voor ons? Wat leidt ons af onderweg? Wat is onze persoonlijke worsteling, onze interne strijd, hoe gaan we ermee om? En ik vraag me af: zijn wij samen op reis?

Geen opmerkingen: